Dit stukje gaat over bekabeling van de s-bus. Eerst wordt uitgelegd waarom er tot de NT1 maar twee aders worden gebruikt terwijl er vanaf de NT1 4 vier aders worden gebruikt. Daarna worden aandachtspunten behandeld zoals spanningsvoorziening bij het gebruik van ISDN-telefoons en de verschillende soorten bekabeling.
Bij deze techniek wordt over één dubbelader voor zowel de heen- als de terugweg de hele bandbreedte gebruikt. De zendsignalen gaan dus dwars door elkaar. De ontvangstzijden ontvangen dus een component van de andere zendzijde, maar ook van de eigen zender. Dit laatste signaal is als het ware dus de 'echo' van het eigen zendsignaal. Aan de (beide) zendkanten wordt het eigen zendsignaal door een inverter geleid. Dit geïnverteerde signaal wordt net zo groot gemaakt als het eigen echosignaal. Deze worden in de canceler samengevoegd waardoor ze elkaar opheffen. Dit is het principe en daarmee dus makkelijker gezegd dan gedaan (ook de verbindingen welke bij HDSL worden gebruikt gebruiken deze techniek, bij ADSL is deze techniek mogelijk maar wordt daar over het algemeen niet toegepast). Het ISDN-netwerk gaat tot aan de NT1 dus over 2 aders, daarna gaat het in huis verder over 4 aders. Hiervan worden er 2 aders gebruikt voor zenden (TX, Transmit) van gegevens en 2 aders voor ontvangen (RX, Receive) van gegevens. Tussen beide adergroepen (TX en RX) staat de voedingsspanning voor de telefoons. Bij het uitvallen van de netspanning op de NT1 wordt de polariteit van de voedingsspanning omgedraaid. Door het omdraaien van de voedingsspanning zien de aangesloten toestellen dat er geen netspanning meer is. In deze toestand mag er slechts een lage stroom worden afgenomen. Deze stroom is in de regel genoeg voor één ISDN-telefoon. Dit zal hieronder nog worden toegelicht.
Op de plaats waar de ISDN-lijn binnenkomt wordt een noodzakelijke NT1 geplaatst (Network Termination 1) die op het stopkontakt wordt aangesloten. Bijna alle NT1's, bijvoorbeeld model S1, hebben een ingebouwde voeding, bij verouderde NT1's moet een losse externe voeding worden aangeschaft. Dit geldt onder meer voor de modellen A1 (IAS-412 en IAS-415). De aangesloten ISDN-telefoons betrekken nu hun benodigde spanning via de bekabeling van de s-bus uit de NT1. Op de s-bus mogen maximaal 4 ISDN-telefoontoestellen worden aangesloten die alle 4 hun spanning uit de NT1 betrekken. De NT1 haalt deze spanning uiteraard weer gewoon uit het stopkontact. Sommige ISDN-telefoons betrekken hun spanning niet via bovengenoemde methode uit de NT1 maar hebben een eigen netspanningsadapter. Verder beschikken ISDN-centrales of a/b-adapters zelf over een voeding. De stekker van de NT1 hoef je dus alleen in het stopkontact te steken indien je ISDN-telefoons gebruikt die bovendien niet zelf over geen spanningsvoorziening beschikken (in de vorm van een netspanningsadapter). Als je een ISDN-centrale met interne s-bus gebruikt geldt wederom de beperking dat je maar 4 ISDN-toestellen zonder eigen spanningsvoorziening op de interne s-bus mag aansluiten. Eén van de 4 telefoontoestellen mag als 'noodtoestel' zijn geschakeld. Het toestel moet daarvoor wel geschikt zijn. Om het toestel als noodtoestel te laten functioneren moet meestal een apart schakelaartje op het toestel omgezet worden. Als de netspanning uitvalt kan alleen dit noodstroomtoestel nog werken. Vaak zijn dan bepaalde functies zoals handsfree bellen niet meer mogelijk, in sommige gevallen werkt het display niet meer. Als de netspanning wegvalt moet de NT1 nog minimaal 420 mWatt leveren. De ISDN-telefoon mag echter slechts 380 mWatt opnemen aan vermogen, het restant is reserve voor kabelverliezen en dergelijke. Met dit vermogen kan één ISDN-telefoon als noodstroom-apparaat nog net functioneel blijven.
In plaats van UTP kan ook ronde PTT-kabel worden gebruikt, ook wel norm88 genoemd. Die norm88 is een norm voor de twisting van de aders. Dergelijke norm88 is er als 1x4 (4 aders) en 1x8 (8 aders). De aders van norm88 zijn niet per paar maar als geheel getwist. Let er op dat er bij 1x8 norm88 kabel géén 2 s-bussen of een s-bus en analoge bedrading tegelijkertijd door heen lopen, dit geeft storingen. Verder is het aanbevelenswaardig om op de s-bus een afsluitweerstand aan te brengen. Flatcable is ongeschikt omdat deze kabels niet gedraaid zijn! Dergelijke kabel is daardoor veel gevoeliger voor storingen. Bovendien hebben dergelijke kabels een andere impedantie en ander electrische karakteristieken. Voor het aanzetten van de RJ45 pluggen op de kabel is een speciale tang nodig. Meestal kunnen die tangen tevens voor RJ11 en RJ12 worden gebruikt. De volgende tabel geeft een overzicht van te gebruiken kabel.
Bij afstanden van 5 tot 25 meter voldoen prefab-kabels uitstekend. De kabels zijn te koop in vaste lengtes van 5, 10, 15, 20 en 25 meter. Deze kabel is 4-aderig UTP Cat-5 en daarmee dus wel geschikt voor ISDN maar niet om een netwerk te bedraden, in dat geval is namelijk een 8-aderige kabel nodig. De RJ-45 connector zit al op de kabel, een bescherm-nopje zorgt ervoor dat de connector niet beschadigd raakt bij het trekken van de kabel.
Bij ISDN-apparatuur wordt de RJ12 vervangen door de iets bredere RJ45 stekker met 8 contacten. Hiervan worden er 4 gebruikt. De ISDN-telefoon met RJ45 steker ziet er als volgt uit:
|
Tip: noodstroom | |
| |